Inleiding van volksgeneeskunde
Geschiedenis van volksgeneeskunde
Filosofie van volksgeneeskunde
Diagnostiek van volksgeneeskunde
Indicaties van volksgeneeskunde
(Bron: Geneeswijzen in Nederland,
Paul van Dijk, arts)
De natuurmensen die waarschijnlijk als eersten ons land bevolkten, woonden in holen langs de Maas en de Lesse. Hoewel er weinig van hen bekend is, neemt men aan dat deze mensen zich onderworpen voelden aan de ongrijpbare magische krachten van het natuurgebeuren. Ziekten en rampen werden toegeschreven aan machten die door het noodlot werden bestuurd. Gezondheid en voorspoed konden willekeurig omslaan in ziekte en ongeluk. Dit gevoel, speelbal te zijn van hogere invloeden, kenmerkt de meest primitieve ziekteleer. Waarschijnlijk waren er wijze mannen en vrouwen onder de natuurmensen die als bemiddelaars optraden tussen de mens en de hogere machten. Meer weten we over de Kelten, die enige eeuwen voor het begin van onze jaartelling de lage landen bevolkten. Bij hen was alle wetenschap in de hand van druïden.
Er waren drie klassen druïden, waarvan de klasse die wordt aangeduid met vates zich speciaal met de geneeskunst bezighield. Als panacee gold een drank, gemaakt uit de maretak. Onder plechtig ceremonieel werd deze tak op nieuwjaarsdag door een druïde met een gouden sikkel gesneden en werd het sap in een witte doek opgevangen. De Kelten werden verdreven door de Germanen. Bij hen zien we dat het zich overgeven aan een niet-grijpbare natuur plaats maakt voor het geloof in geesten, goden en demonen. Met name de ziektedemonen Alp, Mar en Troll spelen een rol. Ook aan de boosheid van de goden schreef men allerlei ziekten toe.
De saga’s of wijze vrouwen stonden bij de Germanen als geneeskundigen in hoog aanzien. Pas later kwamen er ook mannen die de geneeskunst beoefenen. Tot hun taak behoorde het bezweren en verzoenen van goden en demonen (bijvoorbeeld bij epidemieën), het uitdrijven van boze geesten (bij krankzinnigheid), het nemen van maatregelen wanneer de ziel bij iemand was ontvlucht (bij flauwvallen) en het aan de wil onderwerpen van onbetrouwbare geesten (bijvoorbeeld bij neurosen). Zo schreef men vaak ziekte toe aan magische invloeden, waarvoor een vijand verantwoordelijk was.
Door het bezit van bijvoorbeeld haren, zweet, urine of sieraden van een vijand kon men hem ziek maken. De opkomende Romeinse beschaving beïnvloedde de Germaanse cultuur. Sporen daarvan zijn terug te vinden in de Germaanse volkswetten. Een veel sterkere invloed kreeg, na de val van het Romeinse rijk, de christelijke kerk in onze streken. Daarom eerst enige informatie daarover.
De monniken bestudeerden de werken van de Romeinen en de Grieken. In de tuinen rond de kloosters begon men geneeskruiden te verbouwen. In de kloosters werden zieken verpleegd (dit waren de eerste ziekenhuizen). In de zevende eeuw waren er zoveel katholieke geestelijken die zich bezighielden met de geneeskunde, dat men in relatie tot deze periode spreekt van monnikengeneeskunde. Behalve de door overlevering verkregen kennis van de Grieken en Romeinen vond men in de monnikengeneeskunde vele facetten uit de magische ziekteleer van het Germaanse volksgeloof. Alles was echter met een ‘christensausje’ overgoten.
Ziekten die vroeger aan demonen werden toegeschreven, kwamen nu op rekening van de duivel. Wezens uit de heidense mythologie werden gekerstend tot heiligen en engelen. Het christendom veranderde slechts de uiterlijkheden. Er kwamen jaarlijkse processies en kerkelijke feesten in plaats van de oorspronkelijke feesten om demonen te verdrijven.
Kaarsen werden niet meer voor demonen maar als ritueel offer voor heiligen aangestoken. Wierook, dat in de heidense gemeenschappen werd gebruikt om demonen op een afstand te houden, kreeg een andere betekenis. Sommige geneeskruiden werkten pas wanneer ze op het altaar waren gewijd of met wijwater waren besprenkeld, andere werden geheel verdoemd.
Door deze verandering van geestelijk klimaat werden namen van planten veranderd. Zo kreeg valeriaan de naam duivelsklauw, hondsdraf werd duivelskandelaar, de smeerwortel duivelsboon en sintjanskruid duivelsdruif. De heilige bomen uit de voorchristelijke tijd werden omgedoopt tot judasbomen. De heilige hagen – schuilplaats voor de goede geesten – rond de boerderijen werden gekapt en er kwamen kistjes met beenderen (relikwieën) en beelden ter aanbidding voor in de plaats. Ook het duiveluitdrijven (exorcisme) dat in de Middeleeuwen een officieel onderdeel was van het werk van een katholieke geestelijke, is een voortzetting van de demonenleer uit vroeger eeuwen.
Overigens komt dat ook nog in onze tijd voor. Naast de processen tegen geestelijken in Duitsland en Italië in 1978 en 1980, is er binnen de allochtone geneeswijzen (onder andere de islamitische geneeskunde en winti) in ons land anno 2003 nog steeds plaats voor exorcisme. In de Middeleeuwen waren er geen wezenlijke veranderingen opgetreden in de inhoud van de geneeskunde. De volksgeneeskundige opvattingen van de volken die onze landen voor het eerst bewoonden waren, vermengd met denkbeelden van de Grieken en Romeinen, onveranderd blijven voortbestaan tot aan de zestiende eeuw. Vanaf die tijd zien we een nieuwe opvatting over ziekte ontstaan. Deze opvatting houdt in, dat ziekte wordt gezien als iets dat de mens kan begrijpen en op grond van onderzoek en denken kan beïnvloeden. Deze gedachten over ziekte zijn gebaseerd op de denkbeelden van de Griekse wijsgeer Hippocrates.
Deze nieuwe opvatting wordt onder meer uitgewerkt aan de universiteiten die in de vijftiende en zestiende eeuw ontstaan. Het wordt de start van de officiële geneeskunde. Deze universitaire gemeenschap breidt zich in de volgende eeuwen verder uit. Het volk blijft echter nog steeds aangewezen op de voortbrengselen van de volksgeneeskunst. Tot in de negentiende eeuw treffen we een groot aantal volksgenezers aan: piskijkers, beenzetters, horoscooptrekkers en steensnijders. In 1865 verschijnt de wet van Thorbecke, die bepaalt dat alleen mensen die aan de medische faculteiten hebben gestudeerd, de geneeskunde mogen uitoefenen. Hiermee werd het beroepsmatig bezig zijn met volksgeneeskunst illegaal. De officiële geneeskunde ontwikkelde zich daarna in een enorm tempo. De gewone man kon echter nog steeds niet profiteren van deze ontwikkelingen.
Pas na de Tweede Wereldoorlog wordt de gezondheidszorg die gebaseerd is op de officiële geneeskunde, voor iedereen bereikbaar. Men zou dan ook verwachten dat door de voor iedereen toegankelijke mogelijkheden de volksgeneeskunst zou zijn verdwenen. Dit is echter geenszins het geval. Volksgeneeskunst vinden we nog op grote schaal terug onder de bevolking. En in professionele zin zijn sommige onderdelen terug te vinden bij de alternatieve geneeswijzen.