Inleiding van volksgeneeskunde
Geschiedenis van volksgeneeskunde
Filosofie van volksgeneeskunde
Diagnostiek van volksgeneeskunde
Indicaties van volksgeneeskunde
(Bron: Geneeswijzen in Nederland,
Paul van Dijk, arts)
De denkbeelden over ziekte en gezondheid, die de gezondheidszorg van vroeger en de volksgeneeskunst van nu bepalen, kunnen in grote lijnen in vier ‘ziekteconcepten’ worden samengevat.
Sympathieleer. Wanneer men een spijker steekt door het oog of de voet van een beeldje dat een bepaalde persoon voorstelt, dan zal de desbetreffende persoon blind of mank worden. Genezing van deze klachten kan plaatsvinden door het beeldje te behandelen. Deze gedachtegang over ziekte en gezondheid is kenmerkend voor de sympathieleer. Volgens deze leer bestaat er een nauwe betrekking tussen alle levende wezens en levenloze voorwerpen. Alle mensen, dieren, planten, mineralen en planeten zijn dragers van één mysterieuze kracht, die hun vorm en eigenschappen bepaalt. Onderling staat alles in nauw verband met elkaar.
Een van de meest voorkomende sympathische geneesmethoden bestaat uit het overdragen (transplanteren) van ziekten. Men gaat er daarbij van uit dat de zieke door contact met iets of iemand de ziekte kan overdragen. Het is niet alleen mogelijk de ziekte door te geven aan een ander mens, ook dieren, planten en levenloze voorwerpen komen daarvoor in aanmerking. Zo behandelt men verkoudheid door een doekje waarin men heeft gesnoten te verpakken en ergens achter te laten. Degene die het vindt en openmaakt neemt de klacht over.
Reumatiek. Reumatiek geneest men door een hond naast het pijnlijke gewricht te laten slapen; bij keelpijn houdt men een kikker in de mondopening, deze neemt de keelpijn over. In Groningen wordt tot in onze tijd een liesbreuk met een spijker aangeraakt waarna deze in een boom wordt geslagen. Wanneer de spijker met bast is begroeid, is de breuk verdwenen. Behalve door het overdragen van een ziekte kan men ook genezen door: verbranden, weggooien, verkopen, omdopen, afbinden, beroken, omhullen en door een opening trekken. Van elk van deze sympathische methoden zal een voorbeeld worden gegeven.
Reuma geneest men door de patiënt in een nieuwe kruik te laten urineren en deze met de hals naar beneden in de grond te stoppen. Bij koorts maakt men een aantal kerfjes in een stuk hout dat overeenkomt met het aantal dagen dat men ziek is. Daarna gooit men het hout in het vuur.
Wratten. Wratten raakt men kwijt door zoveel knopen in een touwtje te leggen als men wratten heeft en het touwtje over de schouder weg te gooien; zodra het touwtje is vergaan, zijn de wratten verdwenen. Voor dezelfde klacht kan men op dorpen vaak terecht bij personen die wratten kopen. In Dussen (N.Br.) was dat rond 1950 de pastoor, die voor een dubbeltje de kwaal opkocht. Kinderen die veel huilen of vaak ziek zijn kan men genezen door ze een andere naam te geven (omdopen).
Vrij algemeen bekend in het noorden van Nederland is het afbinden van koorts. De zieke doet zijn kousenband om een boom, waardoor hij/zij beter wordt en de boom doodgaat. Bij witte vloed gaat men boven een kolenvuurtje zitten waarop saliebladeren worden verbrand. Bij hoofdpijn omhult men het hoofd met een donkere (blauwe of zwarte) doek (Dussen). Het door een opening gaan van een zieke symboliseert het opnieuw geboren worden. Men vindt het terug in Kerkhoven, waar zieken door een ijzeren ring kruipen, die in het kerkportaal aan een haak hangt. Ook kan men een kwaal doen verdwijnen door een determinant ervan met een lijk mee te geven. Zo geneest men bedplassen door de urine van de patiënt te begraven met de lijkkist waarin een lijk ligt. Moedervlekken en wratten verhelpt men door ermee langs een lijk te strijken of door deze met de hand van een lijk te laten bestrijken.
Signatuurleer. Het denken in analogieën, zoals dit zich uitte in de leer der sympathieën, kan worden gezien als een van de eerste vormen van systematisch denken in de geneeskunst. Het trekken van conclusies uit de onderlinge samenhang van vormen en verschijnselen in de natuur is in de laatste eeuwen van de Middeleeuwen in een speciale richting uitgegroeid tot de zogenaamde signatuurleer. Deze leer gaat ervan uit dat in de vorm, kleur, smaak, geur en andere kwaliteiten van mensen, dieren, planten en stenen krachten aanwezig zijn die kunnen worden aangewend bij bestrijding van ziekten.
Allerlei grootheden in de natuur wijzen door een bepaalde eigenschap of bijzonderheid op hun specifiek genezend vermogen bij ziekten. De Schepper heeft voor iedere ziekte een geneesmiddel in de natuur geschapen. Het principe van overeenkomst tussen kwaal en middel is de basis van de signatuurleer. Zo raadt men bijvoorbeeld meisjes die de ontwikkeling van hun borsten willen bevorderen aan veel kapjes van wittebrood te eten. De overeenkomst moet hier worden gezocht in de vorm van borsten en de half-bolvormige broodkapjes. Het gebruik van de wortels van helmkruid (scrophularia nodosa) bij aambeien zal eveneens berusten op de overeenkomst in vorm tussen het middel en de kwaal.
Een voorbeeld van overeenkomst in kleur is de stinkende gouwe (chelidonium majus L.) met zijn donkergele sap dat men geeft bij geelzucht. Voor hetzelfde doel wordt een mengsel van eierdooier en saffraan gebruikt. De roodafgevende bloedsteen (hematiet) wordt als amulet gebruikt tegen bloedingen, en een aftreksel van bieten op brandewijn of rode kool op jenever werkt menstruatieopwekkend. Er zijn honderden voorschriften uit de volksgeneeskunst te noemen, waarbij de waarschijnlijke verklaring van toepassing in de signatuurleer ligt: een walnoot bij hersen(vlies)ontsteking, brij met pissebedden bij langdurig bedplassen, een kreeft op een kankergezwel, orchideeënknollen bij aandoeningen van de teelballen en de alruin als algemeen versterkend middel. De signatuurleer is op grote schaal nog terug te vinden in de Nederlandse en Vlaamse volkgeneeskunst.
Humoraalpathologie. De humoraalpathologie gaat ervan uit, dat het lichaam is opgebouwd uit vier lichaamssappen: gele gal, zwarte gal, bloed en slijm. Elk van de sappen is samengesteld uit twee van de vier oereigenschappen: heet, koud, droog en nat. De gele gal is heet en droog, de zwarte gal is koud en droog, het bloed is heet en nat en slijm is koud en nat. Men spreekt van gezondheid, wanneer de sappen op de juiste wijze en in de juiste verhouding zijn gemengd. Ziekte is een toestand waarbij de sappen niet in evenwicht zijn met elkaar.
Wanneer ziekte is ontstaan, gaat men ervan uit dat er bij ieder mens een natuurlijke helende kracht aanwezig is. Men noemt deze kracht physis. De helende kracht zorgt voor een optimale verhouding van de vier lichaamssappen. Binnen deze gedachtegang stelt men, dat het bij ziekte de taak van de geneeskundige is de physis te ondersteunen, zodat de harmonie tussen de sappen weer wordt hersteld.
Het bekendste overblijfsel van de humoraalpathologie zijn de vier temperamenten die overeenkomen met de vier lichaamssappen. Wanneer een van de vier sappen overheerst, spreekt men van cholerisch type (bij een teveel aan gele gal, denk ook aan cholera), van het melancholische type (bij te veel zwarte gal, denk ook aan zwartgalligheid), van het sanguinische type (te veel bloed) en het flegmatieke type (te veel slijm). Van een scherpe scheiding tussen geest en lichaam is hier geen sprake. Een cholerisch type (warm en droog) moet om de sappen zo goed mogelijk in evenwicht te houden vooral het accent leggen op koude en vochtige zaken. Zo wordt aluinhoudend water (koud en droog) vooral gegeven aan een sanguinisch type (warm en vochtig). O
p deze wijze probeert men zoveel mogelijk de harmonie in stand te houden. Ook voeding, regeling van leefritme, milieufactoren en geneesmiddelen dienen vanuit deze gedachtegang te worden aangepast aan het type mens. De humoraalpathologie is tot het midden van de negentiende eeuw bepalend geweest voor de volksgeneeskunst en de officiële geneeskunde. De ideeën van Virchow (1839-1898), die de cel centraal stelt bij het denken over ziekte, maakten een einde aan de humoraalpathologie. De officiële geneeskunde bouwde voort op de ideeën an Virchow en maakte een reusachtige ontwikkeling door. De volksgeneeskunst bleef veel aspecten trouw aan de humoraalpathologie. Naast vele inzichten, gebruiken en recepten uit de huidige volksgeneeskunst vinden we de gedachten uit de humoraalpathologie in geprofessionaliseerde vorm terug in een van de belangrijkste alternatieve geneeswijze, de natuurgeneeswijze.
Wormenconcept. Binnen het magisch-mystieke denken over ziekte en gezondheid nemen – zoals reeds beschreven – ziektedemonen een belangrijke plaats in. De demonen hielden zich op in planten en vooral onder de schors van bomen kwamen ze veel voor. Men schreef aan de demonen allerlei menselijke eigenschappen toe. Zo boden de ijdelheid, de jaloersheid en de domheid van de demonen iemand mogelijkheden om de demonen naar zijn hand te zetten. Zo gaf men vaak de ziekte een andere, meestal vleiende naam.
Men sprak over ‘het kwade ding’ bij fijt of over ‘de ziekte’ bij cholera. Ook in onze tijd treffen we dit nog aan. Men spreekt over ‘tbc’ bij tuberculose en over ‘K’ of ‘Ca’ bij kanker. Behalve in planten stelde men zich de zetel van ziektedemonen ook in dieren voor. Ziekten die met koorts gepaard gaan en aandoeningen met een epidemisch karakter werden aan een demon toegeschreven die in een hond huisde. Vandaar ook nog de naam ‘rode hond’. De pad was bekend als vervoerder van verschillende ziektedemonen.Vandaar dat op veel amuletten een pad is afgebeeld. Soms werden voor dit doel ook gedroogde padden gebruikt. Het bekendste was de demon die in de worm huist en knagende, borende pijnen veroorzaakt.
In de geschiedenis van de volksgeneeskunst en ook nu nog speelt de worm een belangrijke rol bij het denken over ziekte. Bepaalde bijbelteksten onderstrepen deze gedachten (Psalm 22:7; Job 25:6; Jesaja 66:24). Ondersteuning van dit wormenconcept ter verklaring van ziekten vond men in het feit dat bij een aantal klachten van de ingewanden werkelijk sprake was van de aanwezigheid van wormen. Ook de waarnemingen dat lijken door wormen worden verteerd, bevestigde dit beeld. Ten slotte zal in het bijzonder de knagende pijn bij aandoeningen zoals kiespijn en fijt de gedachte aan wormen hebben versterkt.
Veel namen van aandoeningen wijzen nog op dit wormenconcept: vingerworm (fijt, panaritium), ringworm (dermatomycose), haarworm (eczema capitis), dauwworm (eczema faciei), tandworm (tandpijn), oorworm (oorpijn). Bij krankzinnigheid en bezetenheid, wat ook aan wormen werd toegeschreven, werd aan de patiënt een vastenkuur voorgeschreven die alleen bestond uit het zogenaamde exorcismebrood. Ook de Belgische gewoonte om ’s morgens een borrel te drinken ‘om de worm te doden’ berust op dit volksdenken.
De sympathieleer, de signatuurleer, de humoraalpathologie en het wormenconcept vormen de belangrijkste ziekteconcepten in de volksgeneeskunst. In de praktijk treft men deze systemen zelden in hun geïsoleerde vorm aan, meestal heeft er een combinatie van verschillende manieren van geneeskundig denken plaatsgevonden. Van alle besproken systemen vindt men duidelijke overblijfselen in de volksgeneeskunst van onze tijd.