Hoe celtherapie onstond
De gedachte dat incorporatie van dierlijke of menselijke organen een therapeutische werking heeft, dateert uit een ver verleden. De oude Indiërs geloofden, dat het eten van geslachtsklieren (testikels) van tijgers de mannen dapper en moedig zou maken. Dezelfde achtergrondideeën vindt men terug bij het kannibalisme, waarbij testikels en hersenen van buitgemaakte tegenstanders werden genuttigd. Ook op de Egyptische ‘Papyrus Ebers’ worden medische problemen besproken, waarbij men als therapie geneesmiddelen aanbeveelt, die zijn bereid uit dierlijke en menselijke organen. Aristoteles (384-322 v.Chr.) en Plinius de Oudere (24-79 n.Chr.) bespreken in hun geschriften een serie geneesmiddelen die afkomstig zijn van dierlijke of menselijke organen. In de derde eeuw na Christus schreven Chinese artsen placentaweefsel voor als geneesmiddel tegen depressies, bloedarmoede en algemene zwakte.
Paracelsus (1493-1541) (= Theophrastus von Hohenheim) verklaarde in het begin van de zestiende eeuw: ‘Hart geneest hart en nieren maken nieren gezond.’ Hij adviseerde zijn patiënten die aan nier- en hartkwalen leden respectievelijk nier en hart van gezonde jonge beesten te eten.
Getransplanteerde lieren van dieren
De Zwitserse chirurg Paul Niehans (1882-1971), de ontdekker van wat men nu celtherapie noemt, heeft duizenden klieren van dieren op mensen getransplanteerd. Niehans was geboeid door de kliertransplantaties. Later ging hij ertoe over fijne schijfjes van orgaanweefsel in een spier in te bedden. Bij toeval ontdekte Niehans een methode die veel meer mogelijkheden biedt. Een patiënte was na een schildklieroperatie in een ernstige vorm van tetanie geraakt, doordat de chirurg eveneens de bijschildklieren had verwijderd. Gezien de ernstige toestand van de patiënte kon geen bijschildkliertransplantatie worden verricht. Paul Niehans, die in consult werd geroepen, besloot als laatste redmiddel een suspensie van de bijschildklier van een kalf per injectie in de musculus pectoralis te geven. Deze oplossing van cellen in fysiologisch zout redde het leven van de vrouw en dit betekende het startpunt van de celtherapie. Dit was in 1931.
Min of meer intuïtief was Niehans tot zijn ontdekkingen gekomen. In 1962 kregen zijn ideeën een belangrijke ruggensteun door het wetenschappelijk werk van de Nobelprijswinnaars Medawer en Burnett. Recente ontwikkelingen in de celtherapie worden bepaald door het klonen van de eigen homologe stamcellen. Op deze wijze kunnen eigen weefsels en organen worden gekweekt. Overigens is de discussie rondom de celtherapie nog steeds niet gesloten. In Nederland werd in 1960 een negatief persoonlijk advies uitgebracht over de celtherapieën door de voorzitter van de Gezondheidsraad. En in 1973 kwam de Commissie voor Celtherapie van de Gezondheidsraad tot de conclusie, dat de celtherapie als behandelingsmethode van het mongolisme niet als een waardevolle bijdrage in het therapeutische arsenaal van deze ziekte is te beschouwen. Overigens wordt ook dit rapport van verschillende zijden bekritiseerd.