Het stellen van een diagnose in celtherapie
Om vast te stellen of een patiënt geschikt is voor de celtherapie, moeten eventuele infectieuze en ontstekingsprocessen worden uitgesloten. Bij het toepassen van de celtherapie is het noodzakelijk nauwkeurig op de hoogte te zijn van de organen die zijn gestoord. Niehans heeft zich daarom ingezet voor de Abderhalden-reactie als diagnostisch criterium voor de celtherapie. Dezelfde Abderhalden-reactie (AR) geeft volgens Niehans de mogelijkheid erachter te komen welke organen disfunctioneren en derhalve welke celsuspensies moeten worden toegediend. De AR is gebaseerd op het aantonen van afweerenzymen, met name proteïnasen. Deze enzymen zijn in hoge mate orgaanspecifiek en niet hetzelfde als antilichamen. De afweerproteïnasen worden gevormd, wanneer lichaamsvreemde proteïnen parenteraal worden toegediend.
De afweerproteïnasen breken de parenteraal toegediende eiwitfractie af. Ook lichaamseigen, maar ‘bloedvreemd’ eiwit geeft aanleiding tot de vorming van deze afweerproteïnen. De proteïnasen worden met de urine uitgescheiden. Door de Abderhalden-reactie kunnen ze hierin worden aangetoond. Een verhoogde hoeveelheid proteïnase in de urine wijst op een stoornis in het desbetreffende orgaan. De AR geeft echter alleen maar informatie over stoornissen in een bepaald orgaan. De reactie geeft geen inlichtingen over de aard van de stoornis. Derhalve kan deze test hooguit als een aanvulling dienen van de op andere wijze verkregen gegevens. Vaak wordt daarbij gebruikgemaakt van neuraaltherapeutische testinjecties.