Iriscopie in een ver verleden
Iriscopie was voor de christelijke jaartelling in primitieve vorm bekend bij de Chaldeeën en de Azteken. Eeuwen later zou ook Hippocrates de leer van de iris aan zijn leerlingen hebben onderwezen. Het eerste geschrift waarin een arts over de tekens in de iris berichtte, was van Philippus Meyens. Hij gaf in 1670 een boek uit, Chiromantia medica, waarin hij wees op de betekenis van de iris bij het herkennen van ziekten. In 1786 promoveerde Christiaan Haertels op een proefschrift De oculo et signo (over de tekens in de ogen).
Hongaarse arts Ignatz vor Peczely
Nadat de belangstelling voor de irisdiagnostiek aanvankelijk was afgenomen, kreeg ze in 1881 een nieuwe impuls. In dat jaar publiceerde de Hongaarse arts Ignatz von Peczely (1822-1911) een boek over de betekenis van de oogdiagnose. De aanleiding voor het schrijven van dit werk was het feit dat hij op tienjarige leeftijd een uil bevrijdde toen deze vastzat in een heg. Bij het vastpakken brak de vogel een poot en op dat moment zag de jonge Peczely, dat er iets veranderde in de iris: er verscheen een donkere plek. Deze ervaring liet hem niet meer los.
Hij werd arts, specialiseerde zich in de homeopathie en telkens als hij zijn patiënten behandelde, keek hij in hun ogen. Hij signaleerde kleur- en vormveranderingen en legde verbanden met aandoeningen elders in het lichaam. Op deze wijze kwam hij tot een topografie van de linker en de rechter iris. Deze topografie vertoont sterke overeenkomst met de ‘landkaart’, die de Zweedse predikant Nils Liljequist van het oog tekende. Hij publiceerde zijn gegevens in een lijvig boekwerk in 1893. Hij besteedde hierin vooral aandacht aan de medicijnvergiftigingen en de representatie hiervan in het regenboogvlies. Beroemd werd het proces tegen de Duitse pastor Felke. Hij werd genoodzaakt bij een twintigtal patiënten, waarvan hij alleen de ogen mocht zien, de diagnose te stellen. Vier artsen moesten de diagnose van Felke controleren. In 18 gevallen bleek de diagnose van Felke te kloppen met die van de allopathische artsen. Sindsdien werd de iriscopie met meer waardering bejegend.
Nederland en iriscopie
In Nederland verscheen in 1919 een boekje De oogdiagnose van de Nederlander Gerpheide, die in Duitsland een Heilpraktiker-opleiding had gevolgd. Hij beschrijft hierin de methode zoals die door Peczely is uitgewerkt. Rond 1930 beoefende de arts R.S. Zandt in samenwerking met de predikant L.A. Baehler uit Paterswolde deze vorm van diagnostiek. Hiermee waren ze waarschijnlijk de eersten die in ons land de iriscopie in praktijk brachten. Later is het vooral de heer Bos geweest, die door cursussen en daarna ook door zijn boek (1970) Handboek der iriscopie veel invloed heeft uitgeoefend op de toepassing van de iriscopie in Nederland. Ook mevrouw Landman-Kasper uit Heerde heeft door lezingen en publicaties hieraan bijgedragen.