Inleiding van manuele therapie
Geschiedenis van manuele therapie
Filosofie van manuele therapie
Diagnostiek van manuele therapie
Schadelijke effecten en indicaties van manuele therapie
(Bron: Geneeswijzen in Nederland,
Paul van Dijk, arts)
Het menselijk lichaam voert constant onbeschrijfelijk veel bewegingen uit. De bewegingen die bekend zijn, zijn voornamelijk de willekeurige bewegingen. Deze voeren we bewust uit, zoals het draaien van het hoofd, het opheffen van een arm, bukken, enzovoort, maar er zijn nog veel bewegingen die we ons niet bewust zijn. We slikken bijvoorbeeld niet alleen wanneer we iets eten of drinken, maar continu wordt het in de mond gevormde speeksel doorgeslikt. Onze oogleden knipperen voortdurend om onze oogappel van vocht te voorzien. De ademhaling behelst ongeveer 20.000 adembewegingen per dag. De hartspier pompt ongeveer 100.000 maal per dag om het bloed door de aderen te vervoeren. De nieren leggen, door de beweging van het middenrif, per dag een totaal traject van 600 meter af. De ene beweging werkt samen met de andere beweging. De verteringsorganen functioneren in een totale bewegingsketting en de longen kunnen alleen zuurstof opnemen omdat het hart zuurstofarm bloed in de longblaasjes pompt. Zelfs bij het lopen zorgt de beweging van de benen voor de kettingbeweging in de schouders en wervelkolom. De totale samenhang van alle bewegingen in het lichaam vormt het terrein van de osteopathie. Iedere structuur is voordurend in beweging en kan alleen op die manier functioneren. De structuur dirigeert de functie, terwijl de functie weer een grote invloed heeft op de vorm van de structuren. De osteopathie is gebaseerd op een viertal grondbeginselen.
a. Het belang van de bloedvaten. Waneer alle bewegingen van het lichaam nader worden bekeken is het duidelijk, dat bloedvaten en zenuwbanen in hoge mate verantwoordelijk zijn voor deze bewegingen. Zij dringen door tot elke structuur en reiken tot aan de lichaamscellen. Het bloedvatensysteem zorgt dat de besturingsmechanismen hun invloed kunnen uitoefenen. Hierdoor is een zelfregulering mogelijk. Evenals stromend water telkens ververst wordt en gezond blijft, is ook de continue stroom van bloed noodzakelijk. Wordt de circulatie belemmerd, dan wordt het weefsel ziek. De belemmering wordt gezocht in spanningen van spieren, fasciae, ligamenten, gewrichtsblokkeringen, verminderde beweeglijkheid van organen enzovoort.
b. De betekenis van structuur en functie. Charles Darwin heeft gezegd: ‘De functie creëert het orgaan.’ Door hun specifieke functie zijn structuren zoals bijvoorbeeld organen, botten of spieren ontstaan. Botten zorgen voor de houding, stevigheid en bescherming tegen druk- en trekbelastingen. Meer druk- en trekbelastingen zorgen voor meer botopbouw; de veranderde functie verlangt meer van de structuur. Is de botfunctie niet meer nodig, zoals bij bedlegerigheid, dan vindt er botafbraak plaats. Hetzelfde gebeurt bij organen. Wanneer de functie van de organen toeneemt, groeit in de regel ook de structuur van het orgaan; wanneer de functie afneemt, schrompelt het orgaan. Maar ook de omliggende structuren van het orgaan zijn van belang voor de uitvoering van de functie. Als bijvoorbeeld de beweeglijkheid van de borstkas afneemt, dan zal dit invloed op de longfunctie hebben. De verminderde beweeglijkheid van de structuren is van diagnostische betekenis in de osteopathie. Bij gestoorde functies verandert de structuur, maar het lichaam zal dit in de eerste plaats trachten te compenseren. Wanneer compensatie niet meer mogelijk is, ontstaat een structureel probleem en het lichaam wordt ziek. De structuur wordt door de osteopaat onderzocht op bewegingsmogelijkheid, richting, ritme en spanning.
c. De zelfregulatiekrachten van het lichaam. Gezondheid is een vorm van dynamisch evenwicht. Het lichaam bezit zijn eigen genezende krachten en de aangeboren eigenschap zichzelf te verdedigen. Er zijn duizenden situaties denkbaar waardoor het lichaam uit zijn evenwicht gebracht wordt. De zelfregulatiekrachten kunnen, via talloze mechanismen, reflexen en chemische processen het organisme vanuit zijn zieke toestand weer naar gezondheid brengen. Bloedstolling, bacteriedoding, littekenvorming en koorts gelden als voorbeeld van deze zelfregulatie. De osteopathie richt haar behandeling op het helpen van deze krachten.
d. De mens als ondeelbare eenheid. Een vierde uitgangspunt van de osteopathie is dat het menselijk organisme een ondeelbare eenheid vormt en alleen als eenheid kan functioneren. De harmonie van alle denkbare en ondenkbare bewegingen is alleen mogelijk in de gehele functie van het organisme. Net zoals in een mechanisch uurwerk hebben alle veertjes, schroefjes en radertjes hun plaats en functie, zodat het uurwerk kan lopen. In het lichaam vormen de fasciae, dunne bindweefselenveloppen, het raderwerk. Zij hebben contact met elkaar, gaan in elkaar over en bouwen als het ware een groot lichaamsfascia op. De fasciae vormen in de osteopathie een van de verklaringen waarom een oorzaak op een bepaalde plek in het lichaam tot symptomen op een totaal andere locatie kan leiden.
Men gaat uit van het principe, dat er een evenwichtstoestand bestaat tussen de deformerende krachten en de reformerende krachten, die beide hun inwerking hebben op het bewegingsapparaat. De deformerende krachten worden bepaald door de deelzwaartepunten van hoofd, thorax en buik. De reformerende krachten worden geleverd door de spieren en ligamenten, teneinde weerstand te kunnen bieden aan de zwaartekracht en haar representanten in het lichaam, de deelzwaartepunten. Evenwicht tussen de deformerende en reformerende kracht van het bewegingsapparaat maakt het de mens mogelijk te functioneren op de manier die de minste energie kost. De evenwichtssituatie is een individueel optimum van het bewegingsapparaat. Dit betekent dat niet voor ieder mens geldt, dat een symmetrische rechte stand van de wervelkolom de optimale situatie is. Elk individu heeft een stand van de wervelkolom die past bij zijn eigen aangeboren en verworven eigenschappen. Het lichaamszwaartepunt ligt dan ook bij ieder mens op een andere plaats. Zelden ligt het op de lichaamsas. Ieder mens zal zo bewegen, dat de evenwichtstoestand niet verstoord wordt. Dat wil zeggen: hij beweegt overeenkomstig het lichaamszwaartepunt. Alle bewegingspatronen van een individu worden derhalve bepaald door een voor die persoon kenmerkende ligging van het zwaartepunt.
Berekening van het zwaartepunt zou het mogelijk maken de daarbij passende bewegingspatronen te bepalen. Deze berekening is moeilijk uitvoerbaar. Ervan uitgaande dat bovenstaande redenering juist is, stelt de manueel therapeut: als de ligging van het zwaartepunt van de mens bewegingspatronen opdringt, kan men omgekeerd redenerend de zwaartepuntligging voorspellen door de karakteristieke bewegingspatronen te bepalen. Inderdaad kan men met de karakteristieke bewegingspatronen van een patiënt de ligging van de deelzwaartepunten berekenen. Hieruit kan men afleiden hoe de bewegingen van de patiënt dienen te verlopen, daar deze ondergeschikt zijn aan de wetmatigheden die door het zwaartepunt zijn opgelegd. Voldoet de patiënt niet aan de bewegingseisen die bij het zwaartepunt passen, dan kunnen hem deze bewegingen worden opgedrongen door manipulatie. Manipulatie dient dan om de reformerende krachten in evenwicht te brengen met de deformerende krachten die bepaald worden door het lichaamszwaartepunt. Samengevat komt de theorie, zoals die is opgesteld door G. van der Bijl, op het volgende neer: indien het bewegingspatroon overeenkomt met het model dat kan worden gemaakt met behulp van de deelzwaartepunten, heeft de patiënt geen klachten. Als er een andere vorm van bewegen wordt aangetroffen dan de berekende vorm, zal de patiënt klachten hebben. Door hem de berekende vorm op te dringen kan men de patiënt vrij maken van klachten.
Het bekken is de basis waarop de wervelkolom rust. Het bekken bestaat onder andere uit twee ossa iliaca, die de gewrichten vormen met het wigvormige sacrum. Bij een val op het zitvlak (hetgeen bij vrijwel elk kind voor zal komen) wordt de klap door één tuber ischiadicum opgevangen (als de druk over beide tubera ischiadica gelijkmatig is verdeeld, gebeurt er niets) en het os iliacum schuift ten opzichte van het sacrum 2-4 mm naar boven. Bij het tillen van een zware last kan volgens hetzelfde mechanisme een verschuiving optreden. Er ontstaat nu een bekken waarin de sacro-iliacale gewrichten niet goed meer functioneren. In de loop van de tijd zal een van deze gewrichten gaan vastzitten. Dit betekent, dat bij een staande patiënt het ene been korter wordt dan het andere been. Het verschil bij een volwassene kan 1-3 centimeter bedragen. Het sacrum zal nu afhellen naar het kortste been. Daarmee is de basis van de wervelkolom niet meer horizontaal en kan scoliose optreden. Wanneer het sacrum schuin naar rechts afhelt, dreigt de patiënt naar rechts om te vallen. Reflectoir komen de spieren in werking en trekken ze de wervelkolom naar links. Wanneer echter deze lijn weer geheel zou doorlopen, zou de patiënt naar links vallen. Dus trekken de spieren op een hoger niveau de wervelkolom naar de rechterkant. Zo ontstaan er draaipunten in de wervelkolom. Op deze draaipunten wordt dus het evenwicht gezocht. Deze draaipunten zijn wisselend en kunnen in formules worden ondergebracht. Na verloop van tijd gaan de buurwervels van deze draaipunten vastzitten en uiteindelijk werkt de wervelkolom op de helft van het aantal gewrichten. Bij het ontstaan van een scoliose zullen de foramina intervertebralia aan de holle zijde worden verkleind en aan de bolle zijde ruimte krijgen.
Daar waar de foramina nauwer worden, zal wortelprikkeling optreden. Dit kan zich uiten als intercostaalneuralgie, brachialgie of ischias. Verschuiving van het hoofd ten opzichte van C1 geeft occipitaalneuralgie of trigeminusneuralgie. In ernstige gevallen kunnen paresen optreden. Op deze wijze kunnen talrijke aandoeningen ontstaan door extra prikkeling van de verschillende segmenten met de daarbij behorende organen. Ook het vegetatieve zenuwstelsel is betrokken bij de wervelkolompathologie. Wanneer er zoals boven vermeld intervertebrale gewrichten zijn gaan vastzitten, functioneert zo’n gewricht niet meer, het ‘loopt aan’. Dit veroorzaakt irritatie en extra slijtage van het gewrichtskraakbeen. Deze irritatie geeft een verhoogde prikkeltoestand van de grensstreng, het sympathische zenuwstelsel. Dit kan zich uiten in symptomen als: een onaangenaam gevoel van spanning en hypertensie gekenmerkt door een relatief hoge diastolische druk.
De functiestoornissen van de wervelkolom nemen een bijzondere plaats in vanwege hun nauwe relatie tot nabijgelegen neurale structuren van zowel het perifere als het autonome zenuwstelsel, welke tot vele, complexe ziektebeelden kunnen leiden. Een der belangrijkste functiestoornissen die de manuele geneeskunde kent, is de ‘gewrichtsblokkering’. Bij het ontstaan kan men onderscheid maken in primair (ten gevolge van een trauma in de ruimste zin van het woord) of secundair (door verstoring en ziekten elders in het lichaam). Het wezen van de gewrichtsblokkering is onbekend. Het is een hypothetisch begrip en geen objectief vastgesteld verschijnsel. Blokkering betekent, dat de functie van een overigens normaal gewricht is verminderd of is opgeheven. De manuele geneeskundigen stellen, dat er hierover verschillende theorieën bestaan, maar dat geen van deze theorieën is bewezen. Toch gaat men ervan uit dat blokkeringen bestaan, daar ze in de kliniek relatief goed bekend zijn. Het enige dat vaststaat is, dat iedere blokkering leidt tot: a. bewegingsbeperking: het gewricht kan in een of meer richtingen niet meer volledig functioneren; b. segmentale reactie: er zijn onaangename sensaties in het desbetreffende segment (sclerotoom, myotoom, neurotoom, enterotoom of dermatoom). Deze reacties kunnen zowel subjectief als objectief zijn. Op grond van de segmentale reactie kan bijvoorbeeld het verband tussen de nekwervelkolom en een tennisarm worden verklaard.
Het basisprincipe van orthopedische geneeskunde is, dat iedere pijn in het bewegingsapparaat berust op een laesie. Bij een laesie in het bewegingsapparaat kan de pijn worden opgewekt of verergerd door één of meer bewegingen. Bij de analyse van grote series patiënten met aandoeningen van het bewegingsapparaat is gebleken, dat iedere laesie een vast, karakteristiek patroon van ongestoorde en gestoorde bewegingen met zich brengt. Hierbij zijn beperkte, pijnlijke of verzwakte bewegingen van even groot belang als de onbeperkte, pijnloze of krachtige bewegingen. Wanneer door dit functieonderzoek is vastgesteld welke structuur is aangedaan, kan door palpatie de exacte locatie van de laesie worden bepaald.