Inleiding van natuurgeneeskunde
Geschiedenis van natuurgeneeskunde
Filosofie van natuurgeneeskunde
Diagnostiek van natuurgeneeskunde
Therapie van natuurgeneeskunde
(Bron: Geneeswijzen in Nederland,
Paul van Dijk, arts)
Hippocrates (460-359 v.Chr.) wordt gezien als de grondlegger van de leer der lichaamssappen (de humoraalgeneeskunde). Volgens deze leer hangt de gezondheid van de mens nauw samen met de toestand van de vier lichaamssappen (bloed, slijm, zwarte gal en gele gal). Harmonie en zuiverheid van de sappen waarborgen gezondheid. Disharmonie en een onjuiste samenstelling van de sappen leiden tot ziekte. De lichaamssappen, zo leert Hippocrates, worden steeds aangevuld door de voeding. De hoeveelheid en de aard van het voedsel beïnvloeden de sappen. Tegen deze achtergrond gebruikte Hippocrates zijn vasten- en dieettherapieën. Daarnaast reinigde hij het lichaam door zweten, purgeren, watertherapieën en aderlaten.
Behalve deze behandelwijzen uit de humoraalpathologie staat bij Hippocrates de eigen geneeskracht van de mens centraal en is er geen scheiding tussen lichaam en geest. Tegenover deze Hippocratische geneeskunst van de school van Kos (het Griekse eiland waar Hippocrates woonde) stond in de oudheid de school van Knidos (een plaats op het vasteland van Turkije). In Knidos streefde men naar een stelsel van ziekten. Door het richten van de aandacht op de ziekte dreigde de zieke, volgens de school van Kos, te worden vergeten. Kos en Knidos werden de symbolen van een tweetal richtingen, waarin Knidos de meer reductionistische richting vertegenwoordigde, terwijl Kos het symbool bleef van de Hippocratische geneeskunst. De ideeën van Hippocrates zijn in grote lijnen terug te vinden in de natuurgeneeskunde. De school van Knidos wordt in onze tijd vooral vertegenwoordigd door de reguliere geneeskunde. Ook de Romeinen kenden deze natuurgeneeskundige behandelingen, hoewel ze de badhuizen meer gebruikten als sociale ontspanningscentra dan voor therapeutische doeleinden. Paracelsus (1494-1541) beschouwde de dyscrasie, dat is een stoornis in de lichaamssappen, als de basis van elke ziekte. Hij behandelde mensen dan ook met antidyscrasiemiddelen. De anatoom Virchow (1821-1902) maakte een einde aan de humoraalgeneeskunde door met grote overtuiging de lichaamscel als grondeenheid van de ziekteleer te poneren. In de negentiende eeuw leefden Vincent Priessnitz (1799-1851) en Sebastiaan Kneipp (1821-1897).
Beiden waren leken. Priessnitz is bekend geworden om zijn verbanden (in koud water uitgewrongen doeken, afgedekt met een waterdichte stof) bij ontstekingen en Kneipp om zijn begietingen. Ze beschouwden het natuurlijke genezingsproces als leidinggevend principe voor herstel. Geleid door hun intuïtie en scherpe waarneming groeiden hun ervaringen uit tot een methode die thans bekend staat onder de naam natuurgeneeskunde.
Het zijn niet alleen Priessnitz en Kneipp geweest die de huidige natuurgeneeskunde hebben gecreëerd; ook Rikli, Schroth, Bircher-Benner, Mayr en Ragnar Berg hebben in belangrijke mate bijgedragen aan deze geneesmethode. In Duitsland bestonden rond 1910 ongeveer 900 verenigingen voor natuurgeneeskunde met circa 180.000 leden. Er kwamen twee leerstoelen voor natuurgeneeskunde aan de medische faculteiten van Berlijn en Jena. In Nederland waren er rond 1900 een viertal artsen, Luchtmans, Eykman, De Niet en Hom, die de aandacht vestigden op de natuurgeneeskunde. De laatstgenoemde drie geneesheren hadden eigen klinieken, waar werd gewerkt volgens natuurgeneeskundige principes. In 1928 richtten de arts Y. Hettema, ir. Felix Ortt en drs. W.H.C. Tenhaeff (de latere hoogleraar Parapsychologie) de Nederlandse Vereniging voor Natuurgeneeswijze op. Zij gaven een periodiek uit onder de naam Uitkomst. Bekende natuurartsen uit die tijd waren onder andere Oldenboom, Van Veen, Huges en Nuysink. Na de Tweede Wereldoorlog hebben vooral de artsen R.A.B. Oosterhuis, H. van der Upwich en mevrouw T. Kaayk een belangrijke bijdrage geleverd aan de bekendheid van de natuurgeneeskunde. Kort na de oorlog bestonden er rond de Veluwe nog vier natuurgeneeskundige klinieken. In 1948 werd de Nederlandse Werkgroep van Praktizijns in de Natuurlijke Geneeskunst opgericht. Hierin zijn niet-artsen verenigd, die de natuurgeneeskunde toepassen. In 1975 werd de Artsenvereniging voor Biologische en Natuurlijke Geneeskunde, ABNG, opgericht.