Totaaldiagnostiek
De homeopaat spreekt over totaaldiagnostiek. Daarmee doelt hij op het feit dat men tracht een volledig beeld te krijgen van de patiënt. Zowel psychische, somatische als sociale factoren zijn belangrijk voor een goede diagnose. Zo is een diagnose ‘neuralgie’ niet bruikbaar. Wel een nauwkeurige omschrijving van de neuralgische pijn, gecombineerd met andere specifieke klachten van een bepaalde patiënt. Men spreekt dan ook van een individuele diagnose en niet van een ziektediagnose. Doordat het individu centraal staat, hecht men veel waarde aan zeer karakteristieke symptomen. Ook geneesmiddelen hebben hun karakteristieke symptomen, indien toegediend aan een gezond individu. Als de symptomen van het geneesmiddel sterk overeenkomen met die van de patiënt, is dit een aanwijzing dat men het juiste geneesmiddel heeft. De klachten worden volgens een bepaalde hiërarchie gewaardeerd. Eigenaardige verschijnselen, zoals het gevoel van een band om de knie of pijn in de spieren tot aan de botten toe, zijn het belangrijkst in de hiërarchie. Op grond van een dergelijk bijzonder verschijnsel kan de homeopaat soms direct een geschikt geneesmiddel adviseren.
De modaliteiten
Van grote waarde zijn ook de zogenaamde modaliteiten. Hieronder verstaat men de algemene invloeden die een klacht verergeren. Bijvoorbeeld toename van de ziekte door warmte of koude. Of: de invloed van rust of beweging; of verandering van de klachten tijdens de nacht. Psychische verschijnselen verdienen eveneens veel aandacht. Angsten, concentratiestoornissen en karaktertrekken kunnen meehelpen om een totaalbeeld van de patiënt te krijgen. Hahnemann plaatste deze klachten zelfs bovenaan op zijn hiërarchische lijst; hij noemde dit individualisering. Verder zijn algemene verschijnselen van belang zoals kouwelijkheid, voorkeur voor bepaalde voeding en links- of rechtszijdigheid van de klachten. De homeopaat wil ook informatie over het ontstaan van de klacht, bijvoorbeeld het begin van de klacht na inenting. Ten slotte hecht hij evenveel waarde aan het lichamelijk onderzoek, de tractusanamnese en de speciale anamnese als de reguliere arts.
Hij probeert uit het complex van symptomen een totaalbeeld van de patiënt te krijgen. Wanneer dit totaalbeeld past bij een bepaald geneesmiddelbeeld (de som der verschijnselen bij gezonde proefpersonen gesignaleerd tijdens de geneesmiddelenproef), dan is dit het geschikte medicijn. Daarom benoemt de homeopaat zijn patiënten naar een geneesmiddel. Hij spreekt van een belladonna- of van een calcariapatiënt. Dat komt omdat hij zijn zieken uit ‘geneesmiddeloogpunt’ beziet en hij bij de keuze van het middel meer denkt aan de typische kenmerken van het geneesmiddel dan aan de diagnose.
Het is natuurlijk onmogelijk alle lichamelijke symptomen, psychische uitingen en modaliteiten van alle homeopathische geneesmiddelen te kennen. Er zijn dan ook boeken waarin alfabetisch gerangschikt homeopathische geneesmiddelbeelden zijn beschreven. Om in de dagelijkse praktijk gemakkelijk tot een geneesmiddelkeuze te komen, kan men gebruikmaken van zogenaamde repertoria. Hierin staan trefwoorden, per orgaansysteem gerangschikt, betreffende de bij de patiënt gevonden verschijnselen met daarachter de geneesmiddelen waarbij deze verschijnselen optreden. Ook maakt men in toenemende mate gebruik van computerprogramma’s om te komen tot een goede geneesmiddelkeuze.
Klassieke en niet-klassieke homeopathie
Ook bij de diagnostiek is er een verschil in taakopvatting tussen de klassieke en de niet-klassieke homeopathie. De klassiek homeopaat stelt in principe geen fysisch-pathologische diagnose, maar een functionele diagnose. Men beschouwt de pathologische afwijkingen als resultaten van de ziekte en niet als de ziekte zelf. De homeopaten die meer aansluiting zoeken bij de reguliere geneeskunde, houden meer rekening met pathologische afwijkingen en maken naast de homeopathische diagnostiek gebruik van reguliere vormen van diagnostiek (laboratorium-, röntgenonderzoek e.d.)